We raden aan om drachtige merries te vaccineren op 5, 7 en 9 maanden drachtlengte. Dit advies geldt altijd en niet alleen nu er met enige regelmaat ‘uitbraken’ zijn van de neurologische vorm van rhinopneumonie.
Vaccineren sluit een abortus ten gevolge van EHV niet 100% uit, maar het biedt wel een hele goede bescherming. De fokmerries worden nog beter beschermd tegen verwerpen als de stalgenoten ook gevaccineerd worden.
Voor de niet-drachtige stalgenoten geldt het volgende schema: 2 keer vaccineren met 4 tot 6 weken tussentijd, vervolgens ieder half jaar een herhalingsvaccinatie.
Vaccineren volgens dit laatstgenoemde schema verhoogt de weerstand tegen het virus (respiratoire variant): door vaccinatie worden er minder paarden ziek en ook minder ernstig ziek ten opzichte van stallen waar niet gevaccineerd wordt.
Het vaccineren van de hele stal zorgt voor groepsimmuniteit waardoor het virus een minder hoge infectiedruk kan ontwikkelen. Bij het vaccineren van individuele dieren op een grotere stal ontwikkelen deze dieren een betere immuniteit maar zal de infectiedruk op stalniveau alsnog hoog op kunnen lopen.
De enting biedt geen gegarandeerde bescherming tegen de neurologische vorm, maar door te vaccineren wordt het risico op een serieuze infectie op stal kleiner, en daardoor indirect waarschijnlijk ook het risico op neurologische verschijnselen.
Uitgebreide informatie is terug te vinden op: www.rhinobijpaarden.nl